![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
||
![]() |
![]() |
||
![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
![]() |
![]() |
Hendrik Jalink (1809-1882) en Hermanus Jalink (1817- )hebben beide een aantal keren in Veenhuizen gezeten. Het was toen nog geen gevangenis, maar een bedelaarskolonie.
Hendrik Jalink, geboren op 24 december 1809 in Den Haag.
Hij werd 11 keer “opgezonden” naar de Rijkswerkinrichtingen in Veenhuizen als veroordeelde bedelaar.
Waarom zijn leven zo gelopen is, heb ik niet kunnen achterhalen.
Zijn vader was Amelis Jan Jalink, geboren in 1772 in Zutphen. Deze trouwde op 23 maart 1800 in Den Haag met Jannetje Blankaart. Hij was timmerman en heeft ook in Rotterdam gewoond, waar hij in 1827 is overleden.
Amelis en Jannetje kregen 5 kinderen, waarvan Hendrik de op een na jongste was.
Met Petronella kreeg Hendrik 3 kinderen: Amelis (1835, overleed op 4-jarige leeftijd), Hendrik (1835) en Pieter (1837, overleden na 7 maanden).
Ze woonden in Rotterdam, Zantstraat E 414
De eerste keer dat Hendrik naar Veenhuizen werd opgezonden was op 12 mei 1847. Interessant om te lezen hoe zijn uiterlijk in de loop van de tijd steeds anders werd beschreven. Er werden toen nog geen foto's gemaakt, in latere jaren wel.
Hij werd als volgt beschreven:
godsdienst: gereformeerd
lengte: 1.57 m
aangezicht: smal
haar: blond
ogen: blauw
neus: groot
mond:
kin: rond
merkbare tekenen: geen
Onderstand: Rottem (HJ: waarschijnlijk werd hier Rotterdam bedoeld)
ontslagen 24 juni 1848
30 sept 1848 werd zijn mond beschreven als: ordin.
3 sept. 1852 was zijn mond: rond
4 juni 1858 was zijn haar bruin, aangezicht ovaal en zijn mond groot, bij zijn beroep staat nu genoteerd: schoenmaker of schoonmaker (moeilijk te lezen)
27 aug. 1861 was zijn beroep duidelijk schoonmaker, zijn aangezicht lang, haar bruin, mond gewoon en zijn kin is nu lang.
Vanaf 25 sept. 1866 wordt zijn uiterlijk niet meer beschreven, maar hij is nog wel gereformeerd en schoonmaker. Domicilie van onderstand is nog steeds Rotterdam, maar hij werd opgezondern vanuit Utrecht.
15 dec. 1871 is zijn godsdienst Hervormd, evenals de volgende jaren. Hij werd opgezonden uit ’s Hage (Den Haag)
25 dec. 1873 werd hij opgezonden uit Assen. Hij bedelde hier om een cent. Heb zijn veroordeling hiervoor gevonden. Meer dan honderd jaar later hadden we Tokkel in Assen, hij bedelde om een gulden en later om een euro. Tokkel is hier nooit om veroordeeld.
Op 11 april 1978 is Hendrik voor de 11de keer naar Veenhuizen gezonden vanuit Assen en 10 april 1880 is hij voor het laatst ontslagen uit Veenhuizen.
Op 15 october 1882 is hij op 72-jarige leeftijd overleden.
Over de bedelaarskolonie is het volgende interessante en boeiende boek geschreven:
Amsterdam-Noord tijdens de crisisjaren: Roza Dingemans, moeder van een door schulden en alcoholisme getroffen gezin, probeert koste wat kost haar waardigheid te bewaren. Ze ontleent trots aan een gerucht over een voorname afkomst en een misgelopen erfenis.
Maar is dat werkelijkheid of mythe?
Op zoek naar de feiten stuit haar kleindochter, de auteur, op een verborgen stuk Nederlandse geschiedenis: een uniek heropvoedingsexperiment in de Drentse nederzetting Veenhuizen, waaraan haar voorouders zijn blootgesteld. In drie enorme gestichten werden vanaf 1823 tienduizenden arme stadsgezinnen gedrild tot nuttige burgers. Maar wat begon als een bevlogen plan om de onderklasse te verheffen, veranderde al snel in een fuik.
In een betrokken, beeldende stijl volgt Suzanna Jansen vijf generaties van haar familie langs alle goedbedoelde beschavingspogingen. Van de bedelaarskolonie Veenhuizen tot het wonen-onder-toezicht in de arbeiderswijken van de twintigste eeuw. Gaandeweg tekent zich af hoe deze opvoedcampagnes ingrijpen in het leven van Roza Dingemans en haar nazaten.
Johannes van den Bosch, een maatschappelijk betrokken generaal, bouwde in 1823 in het Drentse Veenhuizen drie grote gestichten. Met zijn Maatschappij van Weldadigheid wilde hij de paupers uit de steden en de wezen uit heel het land door hard werken in het veen 'opvoeden tot zelfstandigheid'.
In 1859 nam de staat het experiment over en veranderde de goedbedoelde kolonie stap voor stap in een Rijkswerkinrichting voor veroordeelde landlopers en bedelaars.
Rond 1900 kreeg Veenhuizen het aangezicht dat tegenwoordig als cultureel-historisch erfgoed wordt beschouwd: de oude gestichten werden vervangen door modernere gebouwen, de nieuwe personeelswoningen kregen stichtelijke gevelspreuken.